Fragment Hamersveldse Vrouwen

Op school werd bijgehouden hoe vaak je naar de kerk was geweest. De zuster vroeg dat wekelijks in de klas. Jarenlang heb ik steevast gelogen dat ik, netjes zoals het hoorde, twee keer in de week naar de kerk was geweest. In werkelijkheid ging ik doordeweeks nooit naar de kerk. Het was veel te ver lopen. We moesten sowieso al vroeg van huis om op tijd op school te zijn; als we dan ook nog eerst naar de kerk moesten was het helemaal geen doen. Maar op mijn rapport stond keurig vermeld dat ik twee keer in de week geweest was.

 Zuster Aframa was een heel strenge zuster. Maar ik kon geen verkeerd bij haar doen. Samen met Jans uit Stoutenburg, waren wij haar lievelingetjes. Dus toen de nieuwe en nog jonge juffrouw Thijssen voor de zuster kwam invallen, was ik daar helemaal niet blij mee. Ik had liever zuster Aframa!

Hoe was dat in die tijd? Op vrijdagmiddag zat ik nog op school in de hoogste klas en op maandagochtend daarop was ik boerenmeid op een boerderij aan wat nu de Laapeerseweg is. Ik was toen dertien. In oktober daarop werd er gewisseld van dienstverband, en werd ik geplaatst bij een boerenbedrijf aan de Hamersveldseweg. Daar ben ik twee jaar gebleven en was dus al een ervaren boerenmeid toen ik bij mijn volgende boerengezin kwam in De Peppelhoeve aan de Ruive Steeg (nu Ruifweg). Het was boer Kees, de ‘keuensnieër’ (een keuensnijder was iemand die biggen castreerde). Hij had een boerderij en het ‘keuensnieën’ deed hij erbij. Daar heb ik het heel goed naar mijn zin gehad. De boer was een goudeerlijke kerel, zijn vrouw was de goedheid zelve. Het was er gezellig en ik had schik met de boer, we konden het heel goed met elkaar vinden, we hadden dezelfde humor. 

Ik was zestien en nergens bang voor. De boer noemde mij ‘mannetjesmeid’ omdat ik altijd mannenwerk deed. Ik haalde het paard uit de wei en spande hem voor de hooischudder, waarna ik het hooi op het land ging schudden. Ik bereed het paard zelfs ongezadeld, met geïmproviseerde teugels van een stuk touw bevestigd aan het bit. Nu was dit paard niet de makkelijkste: als je hem wilde halen en je was vreemd, legde hij zijn voorbenen op je schouders om er vervolgens vandoor te gaan. Ik was daarvoor gewaarschuwd en er dus op voorbereid. Ik hield hem goed in bedwang, liet hem niet zijn gang gaan en daarna was hij bij mij zo mak als een lammetje. Een nieuwe daggelder moest het paard ook eens uit de wei gaan halen, hij was niet voorbereid op de kunsten van het paard, schrok zich wild toen de voorbenen van het paard ineens op zijn schouders lagen en heeft het paard ‘vort’ (ervandoor) laten gaan. Nooit heeft hij het paard daarna nog kunnen halen, het dier luisterde echt niet naar hem. Hij probeerde het paard te lokken met brood, maar het paard at wel het brood op maar liet zich niet vangen. Achter de hooiberg stonden de boer en ik ons kapot te lachen! Vervolgens kwam deze knecht mij vragen of ik voor hem het paard wilde halen. Daar hadden de boer en ik ook weer schik van.

De boer was slechthorend. Hij had een koperen hoorn die hij tegen zijn oor hield en waarin je moest praten. Op een dag had ik juist de werkplaats aangeschrobd toen de boer met zijn ‘koeienstrontpoten’ erdoorheen banjerde. Wat was ik kwaad! Hij pakte zijn hoorn en liet mij erin uitrazen. Toen ik niets meer zei, uitgeraasd als ik was, haalde hij zijn hoorn weg, begon heel hard te lachen en borg de hoorn weer op in zijn zak. Nou ja, daar stond ik dan. Ik was meteen niet meer boos en kon er nu zelf ook om lachen. 

Proudly powered by WordPress | Theme: Baskerville 2 by Anders Noren.

Up ↑